Ode aan de dood

Ode aan de dood

maandag 27 februari 2012

Picadilly Notebook Entry #18


 One is the loneliest number 19-12-2011

Ben ik een existentialist? Goede vraag, Ik. Laten we eens op een kort onderzoek uitgaan. De existentialistische filosofie waar ik mezelf mee zal vergelijken is die van Jean-Paul Sartre. De 2 redenen voor deze keuze zijn 1) het is de meest bekende en 2) het is de meest gekende van de 20ste eeuwse existentialistische filosofen. Laten we beginnen bij de gelijkenissen: Net als Sartre ben ik voornamelijk gericht op de menselijke existentie (en metafysica ook, maar dat terzijde), e.i. emoties, denken, bewustzijn, zin van het leven... Doordat dit de onderzoeksdomeinen zijn is er het haast onlosmakelijk verband met de kunst en bij Sartre en mij specifieker de woordkunst. De reden hiervoor heb ik in mijn essay 'Filosofie en Theater' besproken. De kenmerken van theater en diens waarheid gelden ook voor de andere disciplines van de woordkunst. Ook de analyse van het dagelijkse is een punt van gelijkenis, wat ik toch als een logisch gevolg van de 2 vorigen zie.
Tijd voor de verschillen? Awel, laten we zeggen van wel. Het grootste verschil tussen Sartre en mij, lijkt mij het verschil in centrale begrippen in ons denken. Ik ga het idee van Sartre over het verlangen, de vrijheid, het niets en de 'mauvaise foi' misschien wel deels overnemen, maar ik stel ook nog wel enkele andere ideeën centraal in mijn levensfilosofie. Enkele van die begrippen zijn de nietigheid en de fundamentele eenzaamheid. Het is de tweede die ik in dit essay verder wil bespreken. De nietigheid heb ik al even kort aangeraakt in mijn essay 'Waar de trein stopt', voor de geïnteresseerden.
De mens is een sociaal wezen, dat is moeilijk te ontkennen. We praten met elkaar, paren, wonen samen, gaan in verenigingen, sporten, dansen, acteren,... We hebben anderen nodig en hoewel de ander niet levensnoodzakelijk is, is hij voor het grote merendeel van ons onontbeerlijk. Het is net door de sociale drift dat de mens eenzaamheid voelt. We voelen een leegte en ervaren een harde wereld. Eenzaamheid is niet het fysisch alleen zijn, het uiterlijke feit van niemand rond zich te hebben. Eenzaamheid is het onvermogen om een (diepere) relatie aan te gaan, door omstandigheden of door meer innerlijke factoren. Eenzaamheid kan dus ook voorkomen wanneer men niet alleen is. Iemand die meer observerend van aard is, ziet zijn medemensen dan als de robots in Descartes 2de meditatie. Eenzaamheid heeft ook de neiging een self-fullfilling prophecy en/of een vicieuze cirkel te worden.
Maar natuurlijk kan ons “alledaagse” gevoel van eenzaamheid verholpen worden door met vrienden op café te gaan of een filmpje te pikken of enig andere sociale activiteit. Spijtig genoeg gaat deze vlieger niet op voor de fundamentele eenzaamheid omdat zij het gevoel overstijgt en een existentiële categorie vormt. Zij is onlosmakelijk met het zelfbewustzijn verbonden. Het vergeten van eenzaamheid is niet het ontdoen van eenzaamheid. Wat houdt deze fundamentele eenzaamheid dan in? En misschien is dit wel het punt waar ik het meeste verschil met Sartre. Ik zie de mens niet in een eeuwige, oneindige zoektocht naar zijn Ik, naar zijn persoonlijkheid. (Ik maak hier onderscheid tussen eeuwig en oneindig. Het eerste wijst hier op de universaliteit doorheen tijd en ruimte van deze zoektocht, waar oneindig meer duidt op het feit dat deze zoektocht geen einde kent.) In mijn levensfilosofie is de mens in een eeuwige, oneindige zoektocht naar een manier om zijn 'Ik', zijn persoon te veruitwendigen. De mens tracht zijn persoon in de buitenwereld te kunnen “vestigen”, een “spoor” na te laten, en dat is het bereiken van een 'en-soi'. Het 'en-soi' is niet een “imploderen” van een 'Ik' in een dierlijke staat van niet-zelfbewustzijn, maar het zich compleet vertrouwd maken met de buitenwereld. Er zijn hier 3 manieren voor: een religieuze, een destructieve en een moderne. Ik zal elk van deze 3 kort bespreken.
Het eerste is...(Rad van Argumentatie)...religieus. Hiervoor is er een studie van het zielsconcept nodig. Het christelijke zielsconcept is in zekere zin een verbastering van het Platoonse zielsconcept. Bij Plato is de ziel oneindig (in de algemene zin, niet zoals hierboven besproken) in beide richtingen, dus oneindig en “onbeginnelijk”. Bij de geboorte wordt de ziel “gevangen” in het sterfelijke lichaam (in deze beoordeling zien we de wortels voor “het vlees is zwak” of “de zonde van het vlees”, die we vinden in het Christendom). Deze Platoonse ziel geeft de materie (die als pure stof geen wezen of kenmerken heeft) de vorm van mens-zijn. De ziel wordt “verzwakt” doordat zij uit zichzelf (de Ideeënwereld) wordt gerukt en in de wereld wordt gesmeten. De referentie is niet moeilijk te vinden. Onze ziel kan enkel terug tot deze “eenzelvigheid” komen door te sterven of deels door zich te wijden aan de filosofie, de kennis van de natuur, de eeuwige kennis.
Belangrijk zijn twee zaken: het willen samenvatten met een realiteit die meer omvat dan de eigen persoon en samenvallen zien als een verwerven van kennis! Deze twee zaken zijn haast de motto's van de twee andere manieren om met de buitenwereld vertrouwd te worden, één te worden, een en-soi te worden. Enkel de mens bezat deze ziel volgens Plato. Plant en dier hadden ook een ziel, maar deze was van zo'n aard dat het wezen automatisch tot stand kwam en er dus automatisch er een vereenzelviging met de buitenwereld ontstond.
Het zielsconcept wordt overgenomen en aangepast door Aristoteles die een beweging, een verandering, een drijvende kracht zal toekennen aan de vorm van de dingen. De ziel treedt in een actieve relatie met de buitenwereld en probeert zichzelf te ontwikkelen in de realiteit, zij tracht haar innerlijke capaciteiten (haar potenties) te realiseren, te veruitwendigen, te actualiseren.
Het zijn deze twee zielsconcepten die in het christelijke zielsconcept verenigd worden. Ten eerste is er de ziel die sterft en opgaat in de hemel en belangrijker in God, het buitenzelvige Ik dat ons allen in zijn beeld geschapen heeft. Een ziel, de eigenheid van elk individu wordt opgenomen in de substantie die niet enkel ons heeft geschapen maar ook de wereld rond ons, zo ontstaat er een band tussen mens en wereld. En ontstaat ook de begrenzing aan de eindigheid en de singulariteit van het Ik, want zodra het in God wordt opgenomen, wordt het deel van een wereld buiten zichzelf. Datgene wat Aristoteles meegeeft in verband met het zielsconcept is 1) het wezen als drijvende kracht tot veruiterlijking en 2) de maakbaarheid van onze uiterlijkheid. Het eerste zien we ook al bij Plotinus en het neo-platonisme waar de ziel streeft terug te keren naar de God waar hij uit is voortgevloeid. Bij het christendom zien we dit bij de ziel die tracht terug te keren naar God. Voorbeeld hiervan is het a posteriori godsbewijs van Bonaventura. Uit puntje 2 is de hele idee van zonde en boetedoening ontstaan. Onze uiterlijkheid kan dus wegdrijven van vereenzelviging, maar door terug in het reine te komen met ons diepere, wezenlijke kant, door terug te werken naar het innerlijke dat het uiterlijke drijft, kunnen we terug dichter komen bij de hogere buitenwereld, het hogere 'Ik'.Het stoïcijnse ideaal van berusting in de wil van god is hier ook op gericht.
De 2de manier om een eenheid te vormen tussen Ik en buitenwereld is de destructieve manier, die we duidelijk zien bij het Boeddhisme en andere oosterse heilfilosofieën. De destructieve manier tot zelfvereniging is de vernietiging van het zelf om zo automatisch een te worden met de buitenwereld. Deze eenwording met de natuur door het 'Ik' radicaal te ontkennen, de eigen eindigheid te accepteren in het licht van de universele eindigheid of oneindigheid van de orde zal uiteindelijk een spiegelreactie worden, waardoor de orde van de natuur een denkorde wordt. Dit breekt het substantie-denken en zet een harmonie-denken in de plaats. Door dit harmonie-denke is er een essentiële verbinding tussen persoon en buitenwereld.
De derde manier zien we in het positivistische ideaal en eerder in de ethiek van Spinoza. De moderne manier om het 'Ik' en buitenwereld op eenzelfde “niveau” te brengen is het verzamelen van kennis en zo de geheimen te ontluisteren en een gevoel van herkenning, thuis-zijn en zelfs controle te krijgen. Door de fundamenten van het universum te ontdekken, toont de mens zijn fundamentele mogelijkheden.
Wat nu met onze postmoderne tijd? Hier zien we een samenkomen van de destructieve en de moderne verhalen. Sinds de grote verhalen gedaan zijn zit de seculiere mens zonder een collectieve zin en wordt hij teruggebracht tot het individu. Het gemeenschapskarakter van de religie is weggevallen en het neo-liberalisme maakt spreken over zin lastig. Dit en de drukte van het hoogmoderne leven duwen de postmoderne mens naar de persoonlijke rust van het zen-boeddhisme, terwijl de technocratische wedloop onze wetenschappelijke kennis steeds verder duwt. Maar dit klinkt allemaal heel abstract, misschien is een concreter voorbeeld wel handig. Hiervoor zal ik privé-bezit bespreken. Deze gedachte vormde zich toen Lize me een vraag stelde over waarom er zoveel belang wordt gehecht aan prive-bezit. Zoals ze wel regelmatiger doet, kwam deze vraag plots en via sms. Wanneer we ons bewust worden van ons 'Ik', van ons persoon zijn, ontstaat er een dualiteit. Het 'Ik' voelt zich gescheiden van de wereld, hij wordt plots thuisloos. Hij ontdekt een wereld die niet past bij zijn 'Ik' en het met momenten zelfs tegenwerkt. Hij moet trachten zijn persoon terug in de wereld te plaatsen en deze externalisering is in zijn meest materiële vorm het privé-bezit. Huis, auto, speelgoed, geld, meubilair, voedselkeuze, ... zijn de relikwieën die door het diepste 'Ik' in de buitenwereld worden geplaatst. Ook in ons sociaal contact willen we ons 'Ik' veruitwendigen. Sterker nog, het is een van de grootste bronnen dat we überhaupt sociaal contact hebben, naast de kwestie van overleven en voortzetten van de soort. In gespreken spreekt de mens en positioneert hij zich in zijn wereld en die van anderen. Dit wilt zeggen dat er een onbewuste strijd in elk gesprek aanwezig is. Erkenning en overtuiging worden nu cruciaal voor het persoonlijke contact. En hoewel er gesteld kan worden dat er stille mensen zijn, is er steeds een beoordeling, een toepassing van maatstaven op het andere dan het 'Ik'.
Allemaal goed en wel, maar wat heeft dit met de titel van dit essay te maken? De titel van dit essay is verbonden met de onmogelijkheid van dit project. De mens kan zich niet volledig veruitwendigen, waardoor er een fundamentele eenzaamheid ontstaat. Voor ik verder ga wil ik even mijn concept van eenzaamheid definiëren en ineens onderscheiden van alleen zijn. Ik ben op dit moment in de Agora van de UA. Voor mij zitten 10 mensen en rechts voor 4. Dat zijn 14 mensen die ik direct kan aanspreken. I ben niet alleen en niet eenzaam. Ik ben aan geen van deze mensen buiten op een biologisch en breed-ethisch niveau verbonden. We zijn allen mensen (homo sapiens sapiens) en zo zijnde verantwoordelijk voor elkaar. Hoewel dit heel sterke banden zijn, voel ik geen emoties voor hen buiten een antropofiele sympathie en de gevoelens en vooroordelen die voortkomen uit oppervlakkige observatie. Ik ben niet alleen omdat ik anderen om me heen waarneem. Ik ben mij bewust van de aanwezigheid van anderen. Zolang ik hier van bewust ben, ben ik niet alleen. Wat wel kan veranderen (en makkelijk kan veranderen bij iemand met een onstabiel gemoed als het mijne) is of ik eenzaam ben of niet. Eenzaamheid is de onbevredigde drang tot (de vorming van) interactie en (diepere) relaties. Eenzaamheid is niet zich alleen, maar zich apart voelen, apart van anderen en in ergere gevallen van de wereld. Eenzaamheid kan voortkomen uit een gevoel van superioriteit, equaliteit en inferioriteit. Descartes' gedachte van de twijfel of de mensen geen automaten zijn is niet veraf wanneer we een equaliteitseenzaamheid voelen. Het valt me op dat equaliteit hier misschien wat extra uitleg nodig heeft. Equaliteit of gelijkheid krijgt hier niet zijn morele of politieke invulling, die dat ik die vormen van equaliteit niet belangrijk acht. Equaliteit krijgt hier een mogelijheidsinvulling, het zien van anderen als met dezelfde basale vaardigheden. Een eenzaamheid gegrond in equaliteit, betekent dan een eenzaamheid gefundeerd in de gedachte dat het contact en de relatie met een ander onmogelijk is vanwege de gebrekkige vaardigheden van e mens. Om het iet of wat schematischer voor te stellen:

Superioriteit: De ander verstaat mij niet, ondanks mijn vaardigheden.

Inferioriteit: De ander verstaat mij niet, omdat ik mij niet kan uiten.

Equaliteit: De ander verstaat mij niet, omdat de mens als soort niet over de juiste vaardigheden bezit, waardoor ook ik hém niet kan verstaan.

De eenzaamheid uit equaliteit staat het dichtste bij de fundamentele eenzaamheid. De fundamentele eenzaamheid kan beschreven worden als equivalentie-eenzaamheid ten top gedreven. De fundamentele eenzaamheid is een onbevredigde drang om zijn diepste 'Ik' te uiten (en nu begin ik als een zelfhulpboek te klinken). Er is een onuitspreekbare singulariteit die verweven is met de persoonlijkheid van ons handelen, denken en voelen, de Jemeinigkeit zoals Heidegger zou zeggen. Maar waar Heidegger abstraheerde, plaatste Sartre hem weer terug.
De fundamentele eenzaamheid is het besef dat het onmogelijk is om zichzelf helemaal bloot te leggen en zo compleet in het leven van anderen op te gaan. De fundamentele eenzaamheid is het besef dat het onmogelijk is om zichzelf helemaal bloot te leggen en zo compleet in het leven van een ander op te gaan. Ik spreek niet enkel over de sociale gedragsregels, maar ook over de onmogelijkheid om een standpunt in de ander te bewerkstelligen die hetzelfde is als het eigen standpunt. Het 'Ik' en de 'Ander' hebben een onbeïnvloedbare kern die verbonden is met het persoonlijk leven en de aangeboren en aangeleerde disposities. Het is die zuiver-eigen kern die het onmogelijk maakt om de 'Ander' het eigen standpunt aan te laten nemen en zo de fundamentele eenzaamheid tot stand brengt.
Wanneer worden we ons bewust van deze fundamentele eenzaamheid in het dagelijkse leven (in onderscheid met een situatie als de deze)? De fundamentele eenzaamheid toont zich in discussies die geen einde lijken te hebben omdat er steeds naast elkanders standpunt wordt gediscussieerd. In de peripetieën van het emotionele leven (geboorte, dood, liefde en haat) en in afstandname van het eigen leven. In afstandname van het persoonlijke leven wordt de verhouding Ik- Ander – wereld des te duidelijker en is er ruimte voor de fundamentele eenzaamheid die we uit didactische overwegingen de ruimtes tussen de delen van de verhouding noemen, in tegenstelling tot 'ikanderwereld'.
Wil ik hier een bewustzijn van de fundamentele eenzaamheid afdwingen of verkondigen? Er is geen dwazere hoogmoed dan de mens, niet in staat zijn ziel en huishouden op orde te houden, die de anders leven wil bepalen. De mens kan zich niet steeds van de fundamentele eenzaamheid van zijn bestaan bewust zijn. Dat zou hem tot depressie of zelfs erger nog, tot waanzin drijven. In het gewone gesprek, het gewone dagelijkse leven voelt de mens de fundamentele eenzaamheid niet en onbewogen beweger zij dank. Het is slechts in het breekpunt van de sociale passies (liefde & haat) dat de fundamentele eenzaamheid voelbaar wordt, alsook bij momenten van intense onzekerheid. Al de andere momenten zijn een zachte, gezellige verdoving die het mogelijk maakt voor de mens om te functioneren. Blaise Pascal had gelijk wanneer hij schreef dat de mens eenzaam is tussen het zwijgende oneindige kleine en het geruisloze oneindig grote, maar hij vergat dat wat er tussen ligt kan spreken en dit ook zonder laten doet.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten