Ode aan de dood

Ode aan de dood

zondag 4 september 2011

Café Moeskop

Een terras halfvol, vergezeld door de gekleurde sterren, voor ons naar beneden gehaald en in lampjes gestopt. De avond is warm op de Zurenborg en de Dageraadplaats mag haar naam nog lang schaamte aandoen. Binnen klinkt de Franstalige pop van vervlogen tijden, terwijl de verpleegsters van de bar hun patiënten bedienen en luisteren naar waar het hart van vol is, maar waar de mond slechts van overloopt, als de rest met drank gevuld is. Een oude vrouw leest bij het schijnsel van de glazen luster door een glas witte wijn. Of ze bij iemand thuiskomt of dat haar weduwnaar op haar wacht is een kwestie van gissen, maar ze heeft nog talloze bladzijden te gaan en de nacht is jonger dan dat zij ooit zal zijn. Bij de flauw verlichte witte roos rust de wereld tussen een man en een vrouw, geliefden in mijn ogen, maar schijn kan bedriegen. Ze breken de stilte die slechts tussen hun twee bestaat, want buiten hen is het geruis van het niets. En bij de opengebroken muur tussen de dageraad en de Moeskop spreekt het vijftal over alle kleine dingen en wat er in de Zurenborgkrant werd verteld. 3+2= vriendschap en liefde na het uur van vrij volume. En bij de denkende dood, in belaste pakjes verkocht, de zonde van de barzusters, schrijft de decoratieve drinker in stilte, slechts ontsnappend van zijn plek aan de muur om zijn drank te kopen, om daarna in stilte de eenzaamheid weer op te zoeken, want zijn bladspiegel roept en hoewel de pen zijn hand verbrandt en verwondt, rest er hem niets dan de overpeinzing van zijn eigen bestaan, in wassen schijnsel neergepend voor de wereld om niet te zien.