Ode aan de dood

Ode aan de dood

donderdag 14 juli 2011

Picadilly Notebook Entry #14

23/05/2011 Filosofie en theater

Filosofie is van de slimme zwaarmoedigen, het leven voor hen die erover heen raken en het theater van hen die de farce van het leven willen aantonen. Het leven kent geen van, enkel een voor. Niemand bezit zijn leven, maar het wordt aan ieder van ons gegeven met onze ondergang als onderpand. Het leven is onmiskenbaar onderhevig aan de tijd en zodoende een verschijnsel buiten onze macht. Ons leven speelt zich voor ons af als een wisseling van personages op een wereld van genesis en erosie met (een minimum aan) persoonlijke inspraak. (FYI, ik ben bitter, hence de agressie.) (Ook FYI, welkom op mijn dak.) Zoals ik al reeds heb vermeld in mijn prachtige,puberale punk-redevoering over vrijheid vanuit het perspectief van iemand die nog nooit een echte job of een echte plaats in ons maatschappelijk systeem heeft ingenomen, maar als een braaf, verwend kind van de middenklasse gretig gebruik maakt van het hallucinante aanbod kansen dat zijn ouders en stiefouders hem bieden. => terug naar m'n onderwerp: zoals ik reeds vermeld heb, twijfel ik tussen filosofie en drama. Dit lijkt mij een keuze tussen 2 vormen van waarheid, 2 manieren om ze te vinden en 2 manieren van verkondigen.
De waarheid van de filosofie kent universaliteit doordat ze de oppervlakte opheft en naar een onderliggend systeem zoekt dat ons draagt en drijft. Om deze universaliteit te bereiken moet de filosofie zich ontdoen van concreetheid. De oppervlakte wordt bedrieglijk door haar gebrek aan zelfbewustzijn en doordachtheid.
De waarheid van theater vertrekt van het universele dat al in de oppervlakte aanwezig is, zaken die we slechts kennen in hun concreet zijn en zodoende onvatbaar zijn voor filosofie. Ze toont ons deze waarheden en door de afstand die wordt gecreëerd, een afstand die slechts heel moeilijk te scheppen is in het dagelijks leven, kunnen we die ervaring die ons op het eerste zicht particulier toeschijnt in haar universeel karakter appreciëren en zodoende diens overeenkomst met ons eigen leven.

Filosofie biedt kennis over ons leven en diens plaatsing in het denken en het universum.
Filosofie zoekt waarheid door een (niet altijd geslaagde) opheffing van emoties om een rede(n) te vinden.

Theater biedt kennis over ons leven en diens plaatsing in het leven van anderen en de emotionaliteit.
Theater zoekt de rede(n) van onze emoties door ze in geconcentreerde vorm te genieten. Door ze ten top te drijven, wordt hun oorzaak en hun gevolg voldoende uitvergroot om (h)erkend te kunnen worden.

Dan het laatste verschil: het verschil in verkondiging. Buiten de nogal overduidelijke verschillen in presentatie, is er een dieper verschil waarin de waarheden worden mede gedeeld. Het is een terminologisch en dus ook connotatief verschil. Filosofisch taalgebruik is een heel rationeel taalgebruik, met vaak een jargon om u tegen te zeggen. Het is ontworpen om misverstanden te vermijden, op te helderen en to the point die zich aan “zuiver” denken opdringt, maar zodoende
haar eigen kwetsbaarheid toont. Want ze tracht duidelijk te zijn, maar kan niet ontsnappen aan de onvermijdelijke onduidelijkheid van de taal en haar gebruik, een onduidelijkheid die inherent is aan reflectie, want het is nu eenmaal onmogelijk om een object exact te representeren, ook als is dit een mentaal object. Een ander nadeel is dat het filosofisch taalgebruik de koelheid van de ratio en het analytisch denken met zich meedraagt (2 zaken waar ik een vrij paradoxale relatie mee heb).
Er zijn al veel pogingen gedaan om taal te “regulariseren” of te beïnvloeden en hoewel ik de voordelen voor communicatie niet in twijfel ga trekken, heb ik bezwaar bij deze pogingen: het Frans van de Académie Française en ons eigen beetje AN zijn dode talen. Ze leven niet in de zin dat ze haast geen weerklank vinden in het dagelijkse leven. Ze missen de connotatie van een dialect, dat altijd meer in de wereld gevestigd en of “taalbewerkers” en taalpuristen het nu accepteren of niet, een groot deel van onze communicatie gebeurt nu net via de connotatie van het dialect, wat vaak de bron van aanvulling en vernieuwing is voor taal.

En hier komen we op een tweede kapitaal verschil (ja, ik heb het eerste niet vermeld). De kunstenaar die zich bedient van het woord (dichters, schrijvers, acteurs) spelen met en zijn haast afhankelijk van connotatie (en voor bepaalde situaties connotatieloosheid). Het is gevaarlijk om in een “algemene” en dus vrij “dode” taal je emotioneel en connotatief geladen boodschap over te brengen. Ik ga niet zeggen dat je in dialect moet schrijven, maar je moet aanvaarden dat sommige zaken beter worden uitgedrukt in het dialect, omdat daar vaak nog connotatie aan is verbonden , los van de definitie van het woord. Dat kan een vitale connotatie zijn voor de boodschap die de kunstenaar wilt overbrengen.
Het eerste fundamentele verschil is dat van het beogen van duidelijkheid. De kunstenaar moet aanvaarden dat hij zijn object niet perfect kan representeren of uitleggen. Hij moet werken met vergelijkingen, voorbeelden, connotatie en de inherente onvolledigheid van de taal om te refereren naar het mysterie en de ervaring die hij ons wilt tonen. Hier ligt de zwakte van kunst. Haar verering van het onvat- en onbeschrijfbare, waardoor ze nooit haar doel kan bereiken. De grote vraag ivm mijn studiekeuze is nu welke waarheid ik wil nastreven.