One is the loneliest number 19-12-2011
Ben ik een existentialist? Goede vraag,
Ik. Laten we eens op een kort onderzoek uitgaan. De
existentialistische filosofie waar ik mezelf mee zal vergelijken is
die van Jean-Paul Sartre. De 2 redenen voor deze keuze zijn 1) het is
de meest bekende en 2) het is de meest gekende van de 20ste eeuwse
existentialistische filosofen. Laten we beginnen bij de
gelijkenissen: Net als Sartre ben ik voornamelijk gericht op de
menselijke existentie (en metafysica ook, maar dat terzijde), e.i.
emoties, denken, bewustzijn, zin van het leven... Doordat dit de
onderzoeksdomeinen zijn is er het haast onlosmakelijk verband met de
kunst en bij Sartre en mij specifieker de woordkunst. De reden
hiervoor heb ik in mijn essay 'Filosofie en Theater' besproken. De
kenmerken van theater en diens waarheid gelden ook voor de andere
disciplines van de woordkunst. Ook de analyse van het dagelijkse is
een punt van gelijkenis, wat ik toch als een logisch gevolg van de 2
vorigen zie.
Tijd voor de verschillen? Awel, laten
we zeggen van wel. Het grootste verschil tussen Sartre en mij, lijkt
mij het verschil in centrale begrippen in ons denken. Ik ga het idee
van Sartre over het verlangen, de vrijheid, het niets en de 'mauvaise
foi' misschien wel deels overnemen, maar ik stel ook nog wel enkele
andere ideeën centraal in mijn levensfilosofie. Enkele van die
begrippen zijn de nietigheid en de fundamentele eenzaamheid. Het is
de tweede die ik in dit essay verder wil bespreken. De nietigheid heb
ik al even kort aangeraakt in mijn essay 'Waar de trein stopt', voor
de geïnteresseerden.
De mens is een sociaal wezen, dat is
moeilijk te ontkennen. We praten met elkaar, paren, wonen samen, gaan
in verenigingen, sporten, dansen, acteren,... We hebben anderen nodig
en hoewel de ander niet levensnoodzakelijk is, is hij voor het grote
merendeel van ons onontbeerlijk. Het is net door de sociale drift dat
de mens eenzaamheid voelt. We voelen een leegte en ervaren een harde
wereld. Eenzaamheid is niet het fysisch alleen zijn, het uiterlijke
feit van niemand rond zich te hebben. Eenzaamheid is het onvermogen
om een (diepere) relatie aan te gaan, door omstandigheden of door
meer innerlijke factoren. Eenzaamheid kan dus ook voorkomen wanneer
men niet alleen is. Iemand die meer observerend van aard is, ziet
zijn medemensen dan als de robots in Descartes 2de meditatie.
Eenzaamheid heeft ook de neiging een self-fullfilling prophecy en/of
een vicieuze cirkel te worden.
Maar natuurlijk kan ons “alledaagse”
gevoel van eenzaamheid verholpen worden door met vrienden op café te
gaan of een filmpje te pikken of enig andere sociale activiteit.
Spijtig genoeg gaat deze vlieger niet op voor de fundamentele
eenzaamheid omdat zij het gevoel overstijgt en een existentiële
categorie vormt. Zij is onlosmakelijk met het zelfbewustzijn
verbonden. Het vergeten van eenzaamheid is niet het ontdoen van
eenzaamheid. Wat houdt deze fundamentele eenzaamheid dan in? En
misschien is dit wel het punt waar ik het meeste verschil met Sartre.
Ik zie de mens niet in een eeuwige, oneindige zoektocht naar zijn Ik,
naar zijn persoonlijkheid. (Ik maak hier onderscheid tussen eeuwig en
oneindig. Het eerste wijst hier op de universaliteit doorheen tijd en
ruimte van deze zoektocht, waar oneindig meer duidt op het feit dat
deze zoektocht geen einde kent.) In mijn levensfilosofie is de mens
in een eeuwige, oneindige zoektocht naar een manier om zijn 'Ik',
zijn persoon te veruitwendigen. De mens tracht zijn persoon in de
buitenwereld te kunnen “vestigen”, een “spoor” na te laten,
en dat is het bereiken van een 'en-soi'. Het 'en-soi' is niet een
“imploderen” van een 'Ik' in een dierlijke staat van
niet-zelfbewustzijn, maar het zich compleet vertrouwd maken met de
buitenwereld. Er zijn hier 3 manieren voor: een religieuze, een
destructieve en een moderne. Ik zal elk van deze 3 kort bespreken.
Het eerste is...(Rad van
Argumentatie)...religieus. Hiervoor is er een studie van het
zielsconcept nodig. Het christelijke zielsconcept is in zekere zin
een verbastering van het Platoonse zielsconcept. Bij Plato is de ziel
oneindig (in de algemene zin, niet zoals hierboven besproken) in
beide richtingen, dus oneindig en “onbeginnelijk”. Bij de
geboorte wordt de ziel “gevangen” in het sterfelijke lichaam (in
deze beoordeling zien we de wortels voor “het vlees is zwak” of
“de zonde van het vlees”, die we vinden in het Christendom). Deze
Platoonse ziel geeft de materie (die als pure stof geen wezen of
kenmerken heeft) de vorm van mens-zijn. De ziel wordt “verzwakt”
doordat zij uit zichzelf (de Ideeënwereld) wordt gerukt en in de
wereld wordt gesmeten. De referentie is niet moeilijk te vinden. Onze
ziel kan enkel terug tot deze “eenzelvigheid” komen door te
sterven of deels door zich te wijden aan de filosofie, de kennis van
de natuur, de eeuwige kennis.
Belangrijk zijn twee zaken: het willen
samenvatten met een realiteit die meer omvat dan de eigen persoon en
samenvallen zien als een verwerven van kennis! Deze twee zaken zijn
haast de motto's van de twee andere manieren om met de buitenwereld
vertrouwd te worden, één te worden, een en-soi te worden. Enkel de
mens bezat deze ziel volgens Plato. Plant en dier hadden ook een
ziel, maar deze was van zo'n aard dat het wezen automatisch tot stand
kwam en er dus automatisch er een vereenzelviging met de buitenwereld
ontstond.
Het zielsconcept wordt overgenomen en
aangepast door Aristoteles die een beweging, een verandering, een
drijvende kracht zal toekennen aan de vorm van de dingen. De ziel
treedt in een actieve relatie met de buitenwereld en probeert
zichzelf te ontwikkelen in de realiteit, zij tracht haar innerlijke
capaciteiten (haar potenties) te realiseren, te veruitwendigen, te
actualiseren.
Het zijn deze twee zielsconcepten die
in het christelijke zielsconcept verenigd worden. Ten eerste is er de
ziel die sterft en opgaat in de hemel en belangrijker in God, het
buitenzelvige Ik dat ons allen in zijn beeld geschapen heeft. Een
ziel, de eigenheid van elk individu wordt opgenomen in de substantie
die niet enkel ons heeft geschapen maar ook de wereld rond ons, zo
ontstaat er een band tussen mens en wereld. En ontstaat ook de
begrenzing aan de eindigheid en de singulariteit van het Ik, want
zodra het in God wordt opgenomen, wordt het deel van een wereld
buiten zichzelf. Datgene wat Aristoteles meegeeft in verband met het
zielsconcept is 1) het wezen als drijvende kracht tot veruiterlijking
en 2) de maakbaarheid van onze uiterlijkheid. Het eerste zien we ook
al bij Plotinus en het neo-platonisme waar de ziel streeft terug te
keren naar de God waar hij uit is voortgevloeid. Bij het christendom
zien we dit bij de ziel die tracht terug te keren naar God. Voorbeeld
hiervan is het a posteriori godsbewijs van Bonaventura. Uit puntje 2
is de hele idee van zonde en boetedoening ontstaan. Onze
uiterlijkheid kan dus wegdrijven van vereenzelviging, maar door terug
in het reine te komen met ons diepere, wezenlijke kant, door terug te
werken naar het innerlijke dat het uiterlijke drijft, kunnen we terug
dichter komen bij de hogere buitenwereld, het hogere 'Ik'.Het
stoïcijnse ideaal van berusting in de wil van god is hier ook op
gericht.
De 2de manier om een eenheid te vormen
tussen Ik en buitenwereld is de destructieve manier, die we duidelijk
zien bij het Boeddhisme en andere oosterse heilfilosofieën. De
destructieve manier tot zelfvereniging is de vernietiging van het
zelf om zo automatisch een te worden met de buitenwereld. Deze
eenwording met de natuur door het 'Ik' radicaal te ontkennen, de
eigen eindigheid te accepteren in het licht van de universele
eindigheid of oneindigheid van de orde zal uiteindelijk een
spiegelreactie worden, waardoor de orde van de natuur een denkorde
wordt. Dit breekt het substantie-denken en zet een harmonie-denken in
de plaats. Door dit harmonie-denke is er een essentiële verbinding
tussen persoon en buitenwereld.
De derde manier zien we in het
positivistische ideaal en eerder in de ethiek van Spinoza. De moderne
manier om het 'Ik' en buitenwereld op eenzelfde “niveau” te
brengen is het verzamelen van kennis en zo de geheimen te
ontluisteren en een gevoel van herkenning, thuis-zijn en zelfs
controle te krijgen. Door de fundamenten van het universum te
ontdekken, toont de mens zijn fundamentele mogelijkheden.
Wat nu met onze postmoderne tijd? Hier
zien we een samenkomen van de destructieve en de moderne verhalen.
Sinds de grote verhalen gedaan zijn zit de seculiere mens zonder een
collectieve zin en wordt hij teruggebracht tot het individu. Het
gemeenschapskarakter van de religie is weggevallen en het
neo-liberalisme maakt spreken over zin lastig. Dit en de drukte van
het hoogmoderne leven duwen de postmoderne mens naar de persoonlijke
rust van het zen-boeddhisme, terwijl de technocratische wedloop onze
wetenschappelijke kennis steeds verder duwt. Maar dit klinkt allemaal
heel abstract, misschien is een concreter voorbeeld wel handig.
Hiervoor zal ik privé-bezit bespreken. Deze gedachte vormde zich
toen Lize me een vraag stelde over waarom er zoveel belang wordt
gehecht aan prive-bezit. Zoals ze wel regelmatiger doet, kwam deze
vraag plots en via sms. Wanneer we ons bewust worden van ons 'Ik',
van ons persoon zijn, ontstaat er een dualiteit. Het 'Ik' voelt zich
gescheiden van de wereld, hij wordt plots thuisloos. Hij ontdekt een
wereld die niet past bij zijn 'Ik' en het met momenten zelfs
tegenwerkt. Hij moet trachten zijn persoon terug in de wereld te
plaatsen en deze externalisering is in zijn meest materiële vorm het
privé-bezit. Huis, auto, speelgoed, geld, meubilair, voedselkeuze,
... zijn de relikwieën die door het diepste 'Ik' in de buitenwereld
worden geplaatst. Ook in ons sociaal contact willen we ons 'Ik'
veruitwendigen. Sterker nog, het is een van de grootste bronnen dat
we überhaupt sociaal contact hebben, naast de kwestie van overleven
en voortzetten van de soort. In gespreken spreekt de mens en
positioneert hij zich in zijn wereld en die van anderen. Dit wilt
zeggen dat er een onbewuste strijd in elk gesprek aanwezig is.
Erkenning en overtuiging worden nu cruciaal voor het persoonlijke
contact. En hoewel er gesteld kan worden dat er stille mensen zijn,
is er steeds een beoordeling, een toepassing van maatstaven op het
andere dan het 'Ik'.
Allemaal goed en wel, maar wat heeft
dit met de titel van dit essay te maken? De titel van dit essay is
verbonden met de onmogelijkheid van dit project. De mens kan zich
niet volledig veruitwendigen, waardoor er een fundamentele
eenzaamheid ontstaat. Voor ik verder ga wil ik even mijn concept van
eenzaamheid definiëren en ineens onderscheiden van alleen zijn. Ik
ben op dit moment in de Agora van de UA. Voor mij zitten 10 mensen en
rechts voor 4. Dat zijn 14 mensen die ik direct kan aanspreken. I ben
niet alleen en niet eenzaam. Ik ben aan geen van deze mensen buiten
op een biologisch en breed-ethisch niveau verbonden. We zijn allen
mensen (homo sapiens sapiens) en zo zijnde verantwoordelijk voor
elkaar. Hoewel dit heel sterke banden zijn, voel ik geen emoties voor
hen buiten een antropofiele sympathie en de gevoelens en vooroordelen
die voortkomen uit oppervlakkige observatie. Ik ben niet alleen omdat
ik anderen om me heen waarneem. Ik ben mij bewust van de aanwezigheid
van anderen. Zolang ik hier van bewust ben, ben ik niet alleen. Wat
wel kan veranderen (en makkelijk kan veranderen bij iemand met een
onstabiel gemoed als het mijne) is of ik eenzaam ben of niet.
Eenzaamheid is de onbevredigde drang tot (de vorming van) interactie
en (diepere) relaties. Eenzaamheid is niet zich alleen, maar zich
apart voelen, apart van anderen en in ergere gevallen van de wereld.
Eenzaamheid kan voortkomen uit een gevoel van superioriteit,
equaliteit en inferioriteit. Descartes' gedachte van de twijfel of de
mensen geen automaten zijn is niet veraf wanneer we een
equaliteitseenzaamheid voelen. Het valt me op dat equaliteit hier
misschien wat extra uitleg nodig heeft. Equaliteit of gelijkheid
krijgt hier niet zijn morele of politieke invulling, die dat ik die
vormen van equaliteit niet belangrijk acht. Equaliteit krijgt hier
een mogelijheidsinvulling, het zien van anderen als met dezelfde
basale vaardigheden. Een eenzaamheid gegrond in equaliteit, betekent
dan een eenzaamheid gefundeerd in de gedachte dat het contact en de
relatie met een ander onmogelijk is vanwege de gebrekkige
vaardigheden van e mens. Om het iet of wat schematischer voor te
stellen:
Superioriteit: De ander verstaat mij
niet, ondanks mijn vaardigheden.
Inferioriteit: De ander verstaat mij
niet, omdat ik mij niet kan uiten.
Equaliteit: De ander verstaat mij niet,
omdat de mens als soort niet over de juiste vaardigheden
bezit, waardoor ook ik hém niet kan verstaan.
De eenzaamheid uit equaliteit staat het
dichtste bij de fundamentele eenzaamheid. De fundamentele eenzaamheid
kan beschreven worden als equivalentie-eenzaamheid ten top gedreven.
De fundamentele eenzaamheid is een onbevredigde drang om zijn diepste
'Ik' te uiten (en nu begin ik als een zelfhulpboek te klinken). Er is
een onuitspreekbare singulariteit die verweven is met de
persoonlijkheid van ons handelen, denken en voelen, de Jemeinigkeit
zoals Heidegger zou zeggen. Maar waar Heidegger abstraheerde,
plaatste Sartre hem weer terug.
De fundamentele eenzaamheid is het
besef dat het onmogelijk is om zichzelf helemaal bloot te leggen en
zo compleet in het leven van anderen op te gaan. De fundamentele
eenzaamheid is het besef dat het onmogelijk is om zichzelf helemaal
bloot te leggen en zo compleet in het leven van een ander op te gaan.
Ik spreek niet enkel over de sociale gedragsregels, maar ook over de
onmogelijkheid om een standpunt in de ander te bewerkstelligen die
hetzelfde is als het eigen standpunt. Het 'Ik' en de 'Ander' hebben
een onbeïnvloedbare kern die verbonden is met het persoonlijk leven
en de aangeboren en aangeleerde disposities. Het is die zuiver-eigen
kern die het onmogelijk maakt om de 'Ander' het eigen standpunt aan
te laten nemen en zo de fundamentele eenzaamheid tot stand brengt.
Wanneer worden we ons bewust van deze
fundamentele eenzaamheid in het dagelijkse leven (in onderscheid met
een situatie als de deze)? De fundamentele eenzaamheid toont zich in
discussies die geen einde lijken te hebben omdat er steeds naast
elkanders standpunt wordt gediscussieerd. In de peripetieën van het
emotionele leven (geboorte, dood, liefde en haat) en in afstandname
van het eigen leven. In afstandname van het persoonlijke leven wordt
de verhouding Ik- Ander – wereld des te duidelijker en is er ruimte
voor de fundamentele eenzaamheid die we uit didactische overwegingen
de ruimtes tussen de delen van de verhouding noemen, in tegenstelling
tot 'ikanderwereld'.
Wil ik hier een bewustzijn van de
fundamentele eenzaamheid afdwingen of verkondigen? Er is geen dwazere
hoogmoed dan de mens, niet in staat zijn ziel en huishouden op orde
te houden, die de anders leven wil bepalen. De mens kan zich niet
steeds van de fundamentele eenzaamheid van zijn bestaan bewust zijn.
Dat zou hem tot depressie of zelfs erger nog, tot waanzin drijven. In
het gewone gesprek, het gewone dagelijkse leven voelt de mens de
fundamentele eenzaamheid niet en onbewogen beweger zij dank. Het is
slechts in het breekpunt van de sociale passies (liefde & haat)
dat de fundamentele eenzaamheid voelbaar wordt, alsook bij momenten
van intense onzekerheid. Al de andere momenten zijn een zachte,
gezellige verdoving die het mogelijk maakt voor de mens om te
functioneren. Blaise Pascal had gelijk wanneer hij schreef dat de
mens eenzaam is tussen het zwijgende oneindige kleine en het
geruisloze oneindig grote, maar hij vergat dat wat er tussen ligt kan
spreken en dit ook zonder laten doet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten